Hoe functioneert een lokale Gemeente?
-Jezus het Hoofd, wij het lichaam
-Gebruik en inzet van persoonlijke roeping
-Geestelijke leiderschap binnen de lokale Gemeente
-Niet besloten, maar uitgaand
-Wat is samenkomen als Gemeente?
-Hoe wordt een Gemeente gesticht?
-Voorwaarden en taken van oudsten en diakenen
Jezus Christus het Hoofd, wij het lichaam.
Volgens de bijbel is de gemeente van Jezus Christus geen gewone organisatie maar een levend organisme: het lichaam van Christus. Deze beeldspraak wordt op meerdere plaatsen in het Nieuwe Testament gebruikt om aan te geven dat de onderlinge verbondenheid tussen gelovigen niet slechts organisatorisch of functioneel is, maar geestelijk en levend. En binnen dat lichaam is Jezus Christus het Hoofd. Dit betekent dat Hij de hoogste autoriteit is, de bron van leven en richting, en Degene die het geheel bestuurd en in stand houdt.
In Efeziërs 1:22-23 staat:
“En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is, de vervulling van Hem Die alles in allen vervult.”
Hieruit blijkt dat de Heere Jezus door God de Vader is aangesteld als Hoofd over alles, en specifiek ook als Hoofd over de gemeente. degene die regeert over de gemeente met volmacht.
Ook in Kolossenzen 1:18 wordt deze waarheid onderstreept:
“En Hij is het Hoofd van het lichaam, namelijk van de gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de eerste zou zijn.”
De Heere Jezus staat aan het begin van alles, ook van het nieuwe leven dat gelovigen ontvangen. Door Zijn opstanding uit de dood is Hij de oorsprong van de gemeente geworden, en als Hoofd is Hij degene die voorop gaat en richting geeft.
Het beeld van de gemeente als lichaam komt ook duidelijk naar voren in Romeinen 12:4-5:
“Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde functie hebben, zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, en ieder afzonderlijk leden van elkaar.”
Elke gelovige heeft een unieke plek in dit lichaam, met eigen gaven en taken. Maar die verscheidenheid mag nooit los gezien worden van de eenheid in de Heere Jezus als het Hoofd. De leden functioneren goed wanneer zij verbonden blijven met het Hoofd en van Hem hun leiding en kracht ontvangen.
Vergelijkbaar is de beschrijving in 1 Korinthe 12, waarin Paulus uitgebreid uitlegt hoe alle leden van het lichaam nodig zijn en samenwerken onder de leiding van het Hoofd. In vers 27 zegt hij:
“Welnu, u bent het lichaam van Christus en leden afzonderlijk.”
Hoewel ieder een eigen plaats heeft, zijn allen afhankelijk van de Heere Jezus als het Hoofd.
Ten slotte is het belangrijk om te benadrukken dat alles wat binnen de gemeente gebeurt, onder het gezag van Jezus Christus moet staan. Zijn Woord, Zijn Geest en Zijn wil behoren leidend te zijn in elke beslissing, elke bediening, en elke vorm van gemeenschap. Alles dient gericht te zijn op Zijn eer, zoals ook gezegd wordt in Kolossenzen 3:17:
“En alles wat u doet, in woord of daad, doe dat alles in de Naam van de Heere Jezus, terwijl u God en de Vader dankt door Hem.”
Gebruik en inzet van persoonlijke roeping, gaven en talenten.
In het Lichaam van Christus is niemand passief of overbodig. Elk gemeentelid heeft een unieke plaats gekregen en is persoonlijk geroepen om te dienen met de gaven en talenten die God heeft gegeven. Deze gaven zijn niet bedoeld voor eigen eer of zelfvervulling, maar tot opbouw van de gemeente en tot eer van God.
De apostel Paulus legt dit helder uit in 1 Korintiërs 12:7:
“Aan ieder echter wordt de openbaring van de Geest gegeven tot wat nuttig is voor de ander.”
Dit vers onderstreept dat elke gelovige een bijdrage heeft te leveren. De Heilige Geest deelt geestelijke gaven uit zoals Hij wil (vers 11), zodat het geheel van het lichaam opgebouwd wordt en goed functioneert. Geen enkel lid is zonder betekenis. Of iemand nu profeteert, geneest, onderwijst of bemoedigt – iedere gave is waardevol en bedoeld om anderen te dienen.
In Romeinen 12:6-8 word duidelijk dat er verscheidenheid is in de gaven, maar dat ieder geroepen is om zijn of haar gave in te zetten.
“Daar wij nu verschillende genadegaven hebben, naar de genade die ons gegeven is, hetzij profetie, in overeenstemming met het geloof; hetzij dienstbetoon, in het dienen; hetzij wie onderwijst, in het onderwijzen; hetzij wie bemoedigt, in het bemoedigen; wie uitdeelt, in eenvoud; wie leiding geeft, met ijver; wie barmhartigheid bewijst, met blijmoedigheid.”
In 1 Petrus 4:10 vinden we een aansporing die deze gedachte prachtig samenvat:
“Laat ieder de gave die hij ontvangen heeft, dienen tot welzijn van de anderen, als goede beheerders van de veelkleurige genade van God.”
Elke gelovige is als een beheerder, een ambassadeur van Gods genade, en wordt opgeroepen om die genade praktisch te maken door dienst aan anderen. Niemand is overgeslagen, iedereen heeft iets ontvangen en wordt uitgenodigd om mee te bouwen.
Daarom is het essentieel dat ieder gemeentelid zich niet alleen bewust is van zijn of haar gaven, maar deze ook actief inzet binnen de gemeente. Dienstbaarheid is geen optie voor een selecte groep, maar de roeping van elke gelovige. Alleen dan kan het Lichaam van Christus tot bloei komen en kan de gemeente functioneren zoals God het bedoeld heeft: tot opbouw van elkaar en tot verheerlijking van de Heere Jezus het Hoofd.
Geestelijke leiderschap binnen de lokale gemeente
Binnen de gemeente van Jezus Christus is geestelijk leiderschap van groot belang. Het is door God ingesteld om de gemeente te leiden, te beschermen, te onderwijzen en te dienen. Dit leiderschap wordt voornamelijk vervuld door oudsten en diakenen, elk met een eigen verantwoordelijkheid, maar altijd gericht op het welzijn van de gemeente als geheel.
Oudsten (herders of opzieners)
In het Nieuwe Testament zien we dat oudsten, ook wel herders (pastores) of opzieners (episkopoi) genoemd, werden aangesteld om toezicht te houden op de geestelijke gezondheid van de gemeente. zij waren geroepen tot geestelijke zorg, onderwijs en leiding.
In Handelingen 14:23 lezen we dat Paulus en Barnabas bij het stichten van gemeenten oudsten aanstelden:
“En nadat zij in elke gemeente oudsten aangesteld hadden, baden zij met vasten en vertrouwden hen toe aan de Heere, in Wie zij geloofd hadden.”
Ook in Titus 1:5-9 draagt Paulus Titus op om oudsten aan te stellen in elke stad en beschrijft hij de vereisten voor deze leiders:
“..zodat u verder in orde zou brengen wat nog ontbreekt en in elke stad oudsten zou aanstellen zoals ik u opgedragen heb. …. Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een beheerder van het huis van God, niet eigenzinnig, niet opvliegend, niet aan de wijn verslaafd… maar iemand die zich houdt aan het betrouwbare woord dat overeenkomstig de leer is, zodat hij in staat is om anderen te bemoedigen door het gezonde onderwijs en ook de tegensprekers te weerleggen.”
De rol van de oudsten omvatte dus het onderwijzen van de Schrift, het bewaken van de gezonde leer (1 Timoteüs 4:16), en het begeleiden van de gelovigen als geestelijke herders (1 Petrus 5:2-3). Zij dienden als voorbeelden voor de kudde, in nederigheid en toewijding, onder het gezag van de Heere Jezus de goede herder.
Diakenen: praktische dienstbaarheid
Naast de oudsten stelde de vroege kerk ook diakenen aan – dienaren die zich vooral richtten op de praktische taken binnen de gemeente. Deze bediening ontstond bijvoorbeeld in Handelingen 6:1-6, toen er verdeeldheid ontstond bij de dagelijkse voedselbedeling:
“Kies dan uit uw midden, broeders, zeven mannen van goede getuigenis, vol van de Heilige Geest en van wijsheid, die wij voor deze noodzakelijke taak zullen aanstellen….En zij kozen Stefanus….en zes anderen.”
De diakenen namen praktische zorgen op zich, zodat de oudsten zich konden blijven richten op gebed en het Woord. Hun taak was niet minder geestelijk, maar anders van aard: gericht op zorg, ondersteuning, en het dienen van de gemeenteleden in hun dagelijkse noden.
Ook in 1 Timoteüs 3:8-13 geeft Paulus richtlijnen voor diakenen, waarbij hun levenswandel, geloof en betrouwbaarheid centraal staan:
“De diakenen moeten evenzo eerbaar zijn, niet dubbel in hun spreken, niet verslaafd aan veel wijn, niet uit op oneerlijke winst, maar zij moeten het geheimenis van het geloof vasthouden in een rein geweten.”
Geroepen om te dienen
Oudsten en diakenen zijn niet geroepen om over de gemeente te heersen, maar om haar te dienen in liefde en verantwoordelijkheid. Als herders en dienaren dragen zij geestelijke en praktische zorg, maar ook de taak om de gelovigen toe te rusten. Volgens Efeziërs 4:11-12 gaf Christus zelf leiders “om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus.”
Hun verantwoordelijkheid is niet alleen om te leiden, maar ook om een omgeving te scheppen waarin ieder gemeentelid zijn of haar gaven en talenten kan ontdekken, ontwikkelen en inzetten. Zo wordt het hele lichaam opgebouwd in liefde en groeit de gemeente naar geestelijke volwassenheid, onder het gezag van de Heere Jezus het Hoofd
Lokaal en wereldwijd
Sommige bedieningen zoals die van bijv. apostelen, profeten en evangelisten, hebben vaak een bredere roeping en waren actief in meerdere gemeenten of regio’s. Denk bijvoorbeeld aan Paulus, die het evangelie bracht in verschillende steden en daar gemeenten stichtte (Handelingen 13:1-3).
Oudsten en diakenen daarentegen zijn specifiek aangesteld om leiding te geven binnen één lokale gemeente. In Handelingen 14:23 staat dat in elke gemeente oudsten werden aangesteld, en in Titus 1:5 draagt Paulus Titus op om in elke stad oudsten aan te stellen.
Hun taak is dus heel concreet: zorg dragen voor de mensen in de lokale gemeente.
Niet besloten maar uitgaand
De gemeente van Jezus Christus is niet bedoeld om naar binnen gekeerd te leven, maar geroepen om naar buiten te treden. Haar opdracht gaat verder dan alleen de opbouw van de eigen gemeenschap; zij is ook geroepen om het evangelie te brengen aan hen die buiten staan (Mattheüs 28:19; Handelingen 1:8). Iedere gemeente hoort actief te evangeliseren en haar leden toe te rusten om dit met vrijmoedigheid en in liefde te doen. Daarbij is het doel niet om de eigen kerkbanken te vullen, maar om mensen bekend te maken met Jezus Christus en hen op te nemen in Zijn wereldwijde gemeente.
De gemeente is geen gesloten club, maar een open huis, waar iedereen welkom is die zoekt, twijfelt of dorst naar God. Alles wat zij doet, mag zichtbaar en transparant zijn in het volle licht, als een stad op een berg die niet verborgen kan blijven (Mattheüs 5:14-16). We zijn geroepen om het goede nieuws niet voor onszelf te houden, maar het te delen: genade, waarheid en leven in en door Jezus Christus.
Zendelingen
De gemeente heeft ook de roeping om zendelingen die door de Heere worden geroepen, toe te rusten en uit te zenden naar de plaatsen die God op hun hart legt. Wanneer iemand in de gemeente een duidelijke roeping ervaart voor een specifieke plek, mag die persoon na toetsing en bevestiging uitgezonden worden vanuit de lokale gemeente. Deze uitzending gebeurt in afhankelijkheid van de Heilige Geest, met het doel om het evangelie te brengen waar Jezus Christus nog niet bekend is (Handelingen 13:2-3). De gemeente draagt zo mede verantwoordelijkheid in het bidden, ondersteunen en begeleiden van wie uitgezonden worden in dienst van de Heere.
Hoe wordt een gemeente gesticht?
Een gemeente ontstaat wanneer mensen tot geloof in Jezus Christus komen door de verkondiging van het evangelie. Dit gebeurt vaak door het werk van zendelingen, geroepenen of gewone gelovigen die het Woord delen (Handelingen 11:20-21; Romeinen 10:14-15). Wanneer een groep gelovigen samenkomt rondom Jezus Christus, ontstaat er een gemeenschap waarin gebed, Bijbelonderwijs, doop, avondmaal en onderlinge zorg een plaats krijgen (Handelingen 2:42-47).
Er is geen vast stappenplan voor het stichten van een gemeente. Elke plaats en elke cultuur vraagt om een andere aanpak. Wat altijd centraal moet staan, is de leiding van de Heilige Geest en de erkenning dat Jezus Christus het Hoofd van de gemeente is. Hij bepaalt de vorm en groei van Zijn gemeente, op Zijn tijd en wijze.
Volgens Efeziërs 2:20 is de gemeente gebouwd “op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is.” Dat fundament verwijst naar het apostolisch onderwijs en profetisch inzicht waarmee de basis wordt gelegd voor het geloofsleven van een gemeente. We zien dit ook bij Paulus: hij trok naar nieuwe gebieden, verkondigde het evangelie, onderwees de gelovigen en legde zo het geestelijke fundament. Daarna droeg hij de verdere opbouw over aan lokale leiders, geleid door Gods Geest.
Wat is samenkomen als gemeente?
Samenkomen als gemeente is veel meer dan alleen een kerkdienst op zondag bijwonen. Het is een moment waarop gelovigen als lichaam van Christus bij elkaar komen om God te aanbidden, elkaar op te bouwen, en samen te groeien in geloof.
1 Korintiërs 14:26
“Hoe is het dan, broeders? Telkens als u samenkomt, heeft ieder van u iets: een psalm, een onderwijzing, een taal, een openbaring, een uitleg. Laat alles gebeuren tot opbouw van de gemeente.”
Dit laat zien dat de samenkomst geen eenzijdige gelegenheid is: ieder mag iets bijdragen. Er is ruimte voor de gaven en talenten van een ieder om de andere mee te dienen.
Er hoort ook ruimte te zijn voor toetsing (vers 29), vooral bij profetie of onderwijs, zodat wat gezegd wordt naar waarheid is en in lijn blijft aan Gods Woord en geleid wordt door de Geest. Het is de taak van de plaatselijke leiding om dwaalleer te onderscheiden van waarheid en de gemeente geestelijk zuiver te houden in liefde.
Daarnaast is het breken van het brood (het avondmaal) een wezenlijk onderdeel van het samenkomen als gemeente, een herinnering aan het offer van Jezus en een teken van onze eenheid (Handelingen 2:42 1 Korintiërs 11:23-26).
Samenkomen betekent dus: delen, dienen, bouwen, aanbidden, luisteren én geven. Niet als toeschouwers, maar als actieve leden van één lichaam. En het beperkt zich niet tot één uur op zondag, het is een levenshouding van gemeenschap, toewijding en openheid voor elkaar.
Voorwaarden en specifieke taak van oudsten en diakenen
Wie zijn oudsten, opzieners en diakenen?
In het Nieuwe Testament worden de termen oudste (presbuteros) en opziener (episkopos) vaak door elkaar gebruikt. Ze verwijzen naar dezelfde functie, maar benadrukken verschillende aspecten:
“Oudste” wijst op geestelijke rijpheid en levenservaring.
“Opziener” wijst op de taak van toezicht houden, waken over de kudde.
Zie bijvoorbeeld Handelingen 20:17 en 28, waar Paulus de oudsten van Efeze toespreekt en hen “opzieners” noemt, aangesteld om de gemeente te weiden.
Diakenen (diakonos) daarentegen zijn dienaren die zich vooral richten op praktische hulp en ondersteuning binnen de gemeente (Handelingen 6:1-6).
Voorwaarden voor oudsten en diakenen
In 1 Timoteüs 3:1-13 worden de kenmerken en voorwaarden van oudsten (opzieners) en diakenen uitgebreid genoemd:
Voor oudsten/opzieners (1 Timoteüs 3:1-7):
Onberispelijk
Één vrouw trouw zijnde
Matig, bezonnen, eerbaar
Gastvrij, bekwaam om te onderwijzen
Niet verslaafd aan wijn, niet gewelddadig of hebzuchtig
Goed leider in het gezin
Niet pas bekeerd
Goede getuigenis bij buitenstaanders
Voor diakenen (1 Timoteüs 3:8-13):
Eerbaar, oprecht in spreken
Niet verslaafd aan veel wijn of uit op winst
Vasthouden aan het geloof met een rein geweten
Getest op betrouwbaarheid
Goed leiderschap in hun gezin
Deze voorwaarden benadrukken karakter, geestelijke volwassenheid en betrouwbaarheid boven talent of populariteit.
Specifieke taken van oudsten/opzieners
Geestelijke leiding geven aan de gemeente (1 Petrus 5:2-3)
Toezicht houden op leer en leven (Titus 1:9)
Onderwijzen en bemoedigen vanuit Gods Woord (1 Timoteüs 5:17)
Waken over de kudde als herders, onder het Hoofd Christus (Handelingen 20:28)
Toerusten van gelovigen tot dienst in de gemeente (Efeziërs 4:11-12)
Johannes noemt zichzelf zowel apostel als oudste in 2 Johannes 1:1 en 3 Johannes 1:1, waarmee hij laat zien dat het mogelijk is om als apostel “tijdelijk” toegewijd en aangesteld te zijn als oudste.
Specifieke taken van diakenen
Praktische zorg binnen de gemeente (zoals armenzorg, ondersteuning, organisatie van maaltijden Handelingen 6:1-6)
Ontlasten van de oudsten, zodat zij zich kunnen richten op Woord en gebed
Vertegenwoordigen van liefdevolle dienstbaarheid, als beeld van Christus’ dienende hart